Voorpublicatie ‘Deadline’

Een

Met haar laptop balancerend op haar knie zit Suzy op de vangrail naast de A2. Ze werkt aan haar artikel en kijkt tegelijk uit naar de witte redactie-auto met binnenlandcollega Lucas. Hoewel ze al een half jaar voor de krant werkt, heeft ze nog nooit met hem gepraat. Hij is het afzijdige type, iemand die het zich door zijn lange staat van dienst kan permitteren zich met niemand te bemoeien, tenzij het niet anders kan. Zoals nu. De chef heeft hem opdracht gegeven Suzy op te pikken.
Nog voor ze het kenteken kan ontcijferen, ziet ze Lucas’ warrige haardos achter de voorruit. Hij stuurt kalm de vluchtstrook op en stapt uit. Zonder haar te groeten loopt hij naar de achterklep.
‘Ik weet niet of er een sleepkabel in de auto ligt.’
‘Dat hoeft niet, ik rij gewoon met je mee.’ Suzy staat al bij het rechterportier.
‘En je auto dan?’
‘Dat komt later wel, ik moet om zes uur inleveren.’
Lucas kijkt op zijn horloge.
‘Ja, ik weet het. Ik ben te laat.’

Ze stapt in, zet haar laptop op haar knieën en tikt verder. Lucas werpt nog een blik op haar kapotte auto en stapt dan ook maar in. Een paar minuten lang is alleen het geluid van Suzy’s vingers op de toetsten hoorbaar.
‘Hou je vast,’ waarschuwt Lucas terwijl hij afremt voor het langzaam rijdende verkeer op de afrit. Suzy vloekt binnensmonds en weet ternauwernood te voorkomen dat de laptop van haar schoot glijdt.
‘Autogordel hangt rechts van je,’ grijnst Lucas terwijl ze in de file naar de A15 sukkelen. Suzy doet mokkend de gordel om en tikt verder. Snel, keurig met tien vingers en in foutloos Nederlands. Een maand geleden heeft ze een jaarcontract gekregen, ongekend in een periode van teruglopende oplages en inkrimpende redacties. Zelf vindt ze het niet meer dan verdiend: ze heeft keihard gewerkt en een paar prachtige stukken geschreven. Zoals dit artikel. Ze klapt de laptop dicht. Het is af.
‘Waar ga je eigenlijk heen?’ vraagt ze Lucas.
‘Voetbal kijken. Betuwe Boys thuis tegen Cambuur.’
‘De hele wedstrijd? Jij doet toch geen sport?’
‘Het gaat om het stadion.’
‘Ik moet naar de krant.’
‘Kun je dat stuk niet mailen?’
‘Niet met deze laptop. Breng me maar naar het station.’
‘Dat gaat niet, ik heb over een half uur een afspraak.’
‘Gooi me er hier dan maar uit, dan ga ik wel liften.’
Ze morrelt aan het portier.
‘Doe nou even rustig. In het voetbalstadion vinden we wel een internetverbinding.’
Tevreden met deze oplossing nestelt Suzy zich in haar stoel. Ze kijkt een tijdje naar het polderlandschap: regelmatig, rustgevend, saai. Dan besluit ze dat het tijd is Lucas beter te leren kennen.
‘Wat is het beste verhaal dat jij ooit hebt geschreven?’
‘Dat was zo goed dat het niet geschikt was voor publicatie,’ antwoordt hij droog.
Suzy’s nieuwsgierigheid is meteen gewekt.
‘Waarom niet?’
‘Omdat de werkelijkheid soms niet geloofwaardig is.’
‘Wie bepaalt dat?’
‘Ik.’
Lucas kijkt naar de weg en lijkt niet van plan zijn antwoord toe te lichten. En waarom zou hij? denkt Suzy. Ze besluit het over een andere boeg te gooien.
‘Ben je getrouwd?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Dat gaat je niets aan.’
Dat klonk niet onvriendelijk. Maar hij lijkt het wel te menen.
‘Vind jij dat collega’s uit elkaars privéleven moeten blijven?’
‘Mwaah.’
‘Heb je iets te verbergen?’
‘Nee, ik hou er alleen niet van als iemand anders de vragen stelt.’
‘Dan vraag jij toch iets? Ik probeer alleen maar het gesprek op gang te houden.’
Een klein glimlachje krult rond zijn mond. Hij remt voor een kruispunt en tuurt naar de wegwijzers.
‘Wat doet je vader voor de kost?’
Suzy kijkt zwijgend naar buiten. Dat hij nou uitgerekend iets over haar vader moet vragen. Als ze haar hoofd terugdraait, merkt ze dat Lucas haar vragend aankijkt.
‘Mijn vader is dood.’
‘O.’
Daar schrikt hij van, constateert ze tevreden. Ze doet luchtig.
‘Geeft niet hoor. Het is erg lang geleden.’
Lucas concentreert zich op de weg.
‘Weet je nog dat tram 5 vroeger over de Overtoom reed?
Lucas knikt.
‘In 1990 hebben ze de route omgelegd. Mijn vader was een tijd niet in de stad geweest en fietste door de Paulus Potterstraat naar het Leidseplein. Iemand in een stilstaande auto gooide het portier open waardoor mijn vader van zijn fiets werd geslingerd. Precies op dat moment kwam er een tram de hoek om zeilen. Mijn vader kon niet meer wegkomen en die tram sneed keurig netjes zijn hoofd van zijn romp.’
Lucas kijkt even verbaasd naar Suzy, die strak voor zich uit blijft kijken.
‘Je begrijpt, ik ga niet graag met de tram.’
Lucas knikt.
‘Ooit nog iets gehoord? Van het gvb?’
‘Een krans bij de begrafenis. Maar lijn 5 bleef mooi door de Paulus Potter rijden.’
Als ze bij het aftandse stadion van Betuwe Boys arriveren, is de wedstrijd nog niet begonnen. Opgewonden supporters stromen
het stadion binnen, want Betuwe Boys is razend populair in deze streek: het is de enige eerste divisieclub die zeker zal promoveren naar de eredivisie. Terwijl Suzy in het journalistenhok haar stuk naar de redactie mailt, loopt Lucas naar de perstribune, waar hij tot zijn verbazing een collega van de sportredactie treft die aan een profiel over de club werkt. Lucas legt vriendelijk uit dat hij niet komt om over de wedstrijd of de spelers te schrijven, maar dat hij de chef binnenland heeft beloofd uit te zoeken wie het nieuwe stadion van Betuwe Boys gaat betalen.
‘De club in elk geval niet, want die gaat nieuwe spelers aankopen,’ zegt de sportcollega kortaf. Zeker pissig omdat hij dat stuk niet mag schrijven.
‘De gemeente?’ vraagt Lucas.
‘Die durft niet na al dat gezeik over het Gelredome.’
Lucas kijkt hem vragend aan.
‘De gemeente Arnhem heeft in 2003 het Gelredome gekocht omdat het anders failliet zou gaan. Om te voorkomen dat ook Vitesse failliet zou gaan, is de huur met acht ton verlaagd. En een tijdje terug heeft de gemeente Vitesse een nieuwe schuld van 12 miljoen kwijtgescholden.’
‘Prettig zakendoen.’
De sportverslaggever haalt zijn schouders op. Het kan hem niets schelen.
‘Wie betaalt het nieuwe stadion dan?’
‘Iedereen denkt dat de clubvoorzitter het allemaal betaalt, maar daar geloof ik niks van, want het is veel te duur. Luxe appartementen, winkelcentrum, hotel. Daar zullen ze investeerders voor hebben gezocht.’
‘Die aannemer bijvoorbeeld? Rob Wegman? Dat is toch een soort zelfbenoemde projectontwikkelaar?’
‘Jezus man, als je het allemaal al weet, wat loop je…’
‘Allemaal verhaaltjes. Ik weet niets.’
Suzy is erbij komen staan. Sportmans begint onmiddellijk te grijnzen.
‘Hé.’
‘Hai,’ zegt Suzy afgemeten en ze wendt zich meteen tot Lucas: ‘Rob Wegman zit boven in de bobobak. Dat zei een van die jongens van de Gelderlander.’
De sportverslaggever gaapt haar aan. Suzy vervolgt: ‘Zal ik met je meelopen?’ Ze kijkt Lucas nadrukkelijk aan: zeg ja!
Lucas kijkt verbaasd terug.
‘Vanaf hier kun je de wedstrijd beter zien,’ oppert Sportmans
trouwhartig.
‘Ik ben niet zo’n voetbalfan,’ antwoordt Suzy bits. ‘Zullen we?’
Nog steeds lijkt Lucas haar niet te begrijpen, en dat ergert Suzy.
‘Ik ga koffie halen.’
Ze loopt de tribune af in de richting van de bar, nagestaard door de sportverslaggever. Haar ranke lichaam komt goed uit in de strakke spijkerbroek en het groene leren jack. Ze is geen opvallende schoonheid en ze beweegt hoekig en snel, maar ze heeft een regelmatig gezicht met een rechte neus en mooie blauwgrijze ogen die sprankelend oplichten als ze lacht. Haar donkerblonde haar heeft ze opgestoken in een rommelig knotje, waar overal plukjes uit piepen.
Als Lucas is uitgebabbeld met de sportverslaggever, gaat hij op zoek naar de vip-tribune. Zonder erbij na te denken loopt hij een trap af en een hal door en voor hij het weet staat hij tussen de supporters bij de hoofdingang waardoor hij eerder naar binnen kwam. Dan herinnert hij zich een stukje overdekte tribune met mannen in pak aan de overkant van het veld. Hij besluit om het stadion heen te lopen. Wanneer hij de hoek omgaat, ziet hij vanuit zijn ooghoek een enorme zwartglanzende personenauto de parkeerplaats opkomen en bij een zij-ingang stoppen. Twee grote kerels, die in betere tijden gewichtheffer moeten zijn geweest, stappen uit en kijken om zich heen. Lucas gaat instinctief in de schaduw van de overkapping staan en verroert zich niet. Een van de lijfwachten opent het portier. Een atletisch gebouwde man met een aapachtig gezicht en felle lichte ogen stapt uit. Lucas schrikt en drukt zich tegen de muur terwijl hij het bloed uit zijn hoofd voelt wegtrekken. De man kijkt even om zich heen. Zijn blik glijdt over Lucas, maar die heeft zijn gezicht afgewend. Pas als de man hem met veerkrachtige stappen is gepasseerd – een lijfwacht voor hem en een lijfwacht achter hem – durft Lucas weer te kijken.
Hij is oud geworden, denkt Lucas. Onvoorstelbaar dat iemand als hij oud kan worden.

Een snijdend koude sneeuwstorm raasde over Tverskaja in het uitgaansgebied van Moskou, waar het ondanks het slechte weer druk en gezellig was: hoertjes wachtten op hun klanten en uitgelaten jongeren waren in groepjes op weg naar feestjes. Een groter contrast met zijn eigen gemoedstoestand kon Lucas zich niet voorstellen, terwijl hij zich een weg baande door de sneeuw. De afgelopen maanden hadden zijn woede en verbetenheid zijn ingewanden tot een strakke knoop getrokken en hem de eetlust ontnomen. Door de voortdurende doodsangst was hij zo opgefokt dat hij nooit langer dan een uur achtereen sliep.
Hij dook een metrostation in en verborg zijn gezicht in zijn kraag terwijl hij door de ondergrondse gang liep. Die middag had hij zijn appartement voorgoed verlaten en tegen zijn buren gezegd dat ze zijn spullen mochten houden of verkopen. Ze hadden niet geprotesteerd en zijn vertrek aanvaard zoals een Rus het hele leven aanvaardt: als een onvoorspelbare reeks gebeurtenissen waarin je geen ordening moet willen aanbrengen, anders word je gek. Lucas kon ze geen ongelijk geven. In de metro keek hij op zijn horloge. Als het een beetje meezat kon hij die avond nog een vlucht naar Amsterdam krijgen. Hij bekeek de inhoud van zijn inderhaast ingepakte tas. Foto’s van vrienden; een ivoren schaakspel en een cassettebandje met de 13e symfonie van Sjostakovitsj.
Zijn bontmuts had hij op zijn hoofd.

Suzy is verbaasd als ze Lucas aantreft bij de hoofdingang van het stadion; ze had hem op de vip-tribune verwacht.
‘Verdwaald?’ vraagt ze vrolijk.
Lucas kijkt haar aan met een blik die ze niet meteen kan peilen: is het angst? Verdriet? Hij herstelt zich en glimlacht geforceerd.
‘Ik geloof het wel. Waar is die vip-tribune?’
‘Aan de andere kant.’ Suzy wijst en loopt naar de zij-ingang van het stadion, opgelucht dat ze niet met de sportverslaggever naar de wedstrijd hoeft te kijken.
‘Heb je die apenkop gezien?’ vraagt ze als ze bij de trap aankomen.
‘Wie bedoel je?’
‘Die patser met die bodyguards. Ik ken hem maar ik weet niet meer waarvan.’ Suzy heeft de man gezien toen hij de vip-tribune op kwam en handen schudde met de aanwezigen. Ze weet zeker dat ze hem eerder heeft ontmoet; ze heeft zelfs het gevoel dat ze met hem heeft gesproken, maar ze heeft geen idee waar of wanneer dat was. Normaal gesproken voelt ze bij dit soort vage herinneringen precies of ze de persoon kan vertrouwen of niet, maar deze keer is de gevoelsecho onduidelijk en vreemd erotisch geladen.
‘Ken jij hem?’
‘Nee, ik weet niet wie je bedoelt,’ bromt Lucas en hij loopt naar de tribune. Zijn jongensachtige gezicht heeft niets meer van de droevige spot die er normaal op te lezen staat. Het is hard en naar binnen gekeerd.